03/11/2007: Wisten diegenen die in 1991 en 1994 de elektronische verkiezingen ‘op z’n Belgisch’ voorstelden, dat het systeem zo duur zou zijn?
Het is goed mogelijk dat zij dat niet wisten. Er kan een verschil geweest zijn tussen de berekeningen van toen en de huidige situatie. Er was voorzien dat de stemmachines buiten de verkiezingsperiode als gewone computers konden worden gebruikt door de gemeentelijke administraties. In de praktijk is dit echter... (voor het vervolg, klik op de vraag)
Het is goed mogelijk dat zij dat niet wisten. Er kan een verschil geweest zijn tussen de berekeningen van toen en de huidige situatie. Er was voorzien dat de stemmachines buiten de verkiezingsperiode als gewone computers konden worden gebruikt door de gemeentelijke administraties. In de praktijk is dit echter zo moeilijk gebleken dat geen enkele gemeente dat ook werkelijk deed. De machines zijn dus ongebruikt gebleven en de kosten voor de opslag ervan zijn voor rekening van de gemeenten.
We moeten trouwens ook weten dat een computer - zelfs als die niet wordt gebruikt - een ‘uiterste datum van verbruik’ heeft, die zo’n tien jaar nà de productiedatum valt. Gedurende die tien jaar zijn er gemiddeld zeven verkiezingsdagen: een stemcomputer wordt dus slechts zeven keer gebruikt vooraleer hij ‘uitgeschakeld’ wordt omdat hij ‘verlopen’ is, zonder in de tussentijd ‘gerentabiliseerd’ te zijn geweest! Daar vloeit uit voort dat elke elektronische stem zo’n drie euro méér kost dan een papieren stem. In 1991 voorzag men dat de machines het hele jaar door zouden worden gebruikt, wat zou hebben toegelaten ze buiten de verkiezingsperiodes ‘rendabel’ te maken en opslagkosten te vermeiden.
Anderzijds is gebleken dat een aanzienlijke technische ondersteuning vanwege de privé-bedrijven noodzakelijk is, om het hoofd te kunnen bieden aan de storingen en diverse problemen die tijdens de verkiezingen kunnen opduiken. De tussenkomsten van de ‘specialisten’ vertegenwoordigden in 2004 een budget van méér dan 2 miljoen euro, terwijl slechts 44% van de Belgen op elektronische wijze stemden. Een eventuele veralgemeende invoering van de automatische verkiezingsprocedure zou dat bedrag dus gemakkelijk kunnen verdubbelen. Dus zelfs als de computers in de periodes tussen de verkiezingen zouden worden gebruikt, dan nog zou de elektronische stembusgang aanzienlijk duurder blijven dan de papieren: 4,5 € per elektronische stem tegenover een totaal van 1,5 € voor een papieren stem, alles inbegrepen! Het is dus waarschijnlijk dat deze zeer hoge kostprijs van de ‘technische drager’ in 1991 of 1994 niet juist werd ingeschat; wellicht waren onze bestuurders voorzichtiger geweest om de automatisering in te voeren moesten ze deze kostprijs toen gekend hebben.
NB: de documenten die toelaten de kostprijs van de papieren en die van de elektronische stembusgang te vergelijken zijn door de Minister van Binnenlandse Zaken aan de senatoren overgemaakt op 29 mei 2005. Op de website van VoorEVA kan je die documenten raadplegen: Senaat: Het ministerie van binnenlandse zaken onhult de werkelijke kosten van het elektronisch stemmen